Als
ik de markt op kom, voel ik mijn hart in mijn keel. Mijn ademhaling klinkt als
een kapotte vuvuzela en mijn milt geeft signalen af waar een mens ook niet
vrolijk van wordt. Ik ben helemaal kapot. Total loss. En dan komt het ergste
nog; de wedstrijd moet nog beginnen. Dit was pas de warming-up!
Als ‘gelegenheidsarbeider’ van Svedex Deuren, doe ik mee aan de bedrijvenloop van Aaltens trots, de Gerard Tebroke Memorial. (Het is niet zo dat ze mij alleen hebben gevraagd omdat ik zo talentvol ben, nee nee, mijn vader werkt al sinds mensenheugenis bij het bedrijf) Mijn gelegenheidscollega’s zijn stuk voor stuk aardige lui, ik mag niet klagen. Vlak voor de start van de 5 kilometer, mijn wedstrijd, moeten we nog snel even met het team op de foto. De hele ploeg heeft lol voor tien. Gekke bekken trekken, handjes in de lucht en vooral heel hard lachen. Ik doe krampachtig mee, maar leuk vind ik het allerminst. Ik heb geen zin om te lachen, Ik ben zo nerveus als de pest. Wat staat mij in vredesnaam te wachten? Het is 48 graden in de schaduw en ik heb nu al een kop als een boei. Met knikkende knietjes loop ik richting de start. Een aantal bekenden wensen me nog succes. Ik steek nonchalant mijn duimpje omhoog, zo van ‘het komt wel goed’. Ik weet natuurlijk wel beter. Het wordt afzien. Gruwelijk afzien.
En ja hoor, daar gaan we dan. Het klimmetje vanaf de start richting de markt hakt er direct flink in. Na één bocht hangt mijn tong al op mijn schoenen. Buiten het tongetje dat lang gerekt uit mijn mond hangt, gaat het de eerste kilometer best aardig. Echter, een kilometer later gaat het licht uit. In de verte zie ik loopmaatje Roel Schreurs al over de weg zwalken. Moeiteloos loop ik het gat op hem dicht. Later hoor ik dat Roel door de organisatie uit de wedstrijd is gehaald, omdat hij zich anders dood had gelopen. Dat dacht Roel althans zelf. Bij de doorkomst voor de laatste ronde, begin ook ik sterretjes te zien.
Als ‘gelegenheidsarbeider’ van Svedex Deuren, doe ik mee aan de bedrijvenloop van Aaltens trots, de Gerard Tebroke Memorial. (Het is niet zo dat ze mij alleen hebben gevraagd omdat ik zo talentvol ben, nee nee, mijn vader werkt al sinds mensenheugenis bij het bedrijf) Mijn gelegenheidscollega’s zijn stuk voor stuk aardige lui, ik mag niet klagen. Vlak voor de start van de 5 kilometer, mijn wedstrijd, moeten we nog snel even met het team op de foto. De hele ploeg heeft lol voor tien. Gekke bekken trekken, handjes in de lucht en vooral heel hard lachen. Ik doe krampachtig mee, maar leuk vind ik het allerminst. Ik heb geen zin om te lachen, Ik ben zo nerveus als de pest. Wat staat mij in vredesnaam te wachten? Het is 48 graden in de schaduw en ik heb nu al een kop als een boei. Met knikkende knietjes loop ik richting de start. Een aantal bekenden wensen me nog succes. Ik steek nonchalant mijn duimpje omhoog, zo van ‘het komt wel goed’. Ik weet natuurlijk wel beter. Het wordt afzien. Gruwelijk afzien.
En ja hoor, daar gaan we dan. Het klimmetje vanaf de start richting de markt hakt er direct flink in. Na één bocht hangt mijn tong al op mijn schoenen. Buiten het tongetje dat lang gerekt uit mijn mond hangt, gaat het de eerste kilometer best aardig. Echter, een kilometer later gaat het licht uit. In de verte zie ik loopmaatje Roel Schreurs al over de weg zwalken. Moeiteloos loop ik het gat op hem dicht. Later hoor ik dat Roel door de organisatie uit de wedstrijd is gehaald, omdat hij zich anders dood had gelopen. Dat dacht Roel althans zelf. Bij de doorkomst voor de laatste ronde, begin ook ik sterretjes te zien.
“Is het normaal als je het
gevoel hebt dat ze met vier schroevendraaiers in je nieren hakken”, vraag ik mezelf af, terwijl ik kermend van de
pijn door sjoks. Mijn hart voel ik inmiddels in mijn voorhoofd bonzen. Ik moet
een liedje in mijn gedachten nemen, dat loopt fijner. “Waarheen leidt de weg
die wij moeten gaan.”, nee die niet. “Would you know my name, if i saw you in heaven”, en die al helemaal niet. Terwijl
ik vecht tegen de begrafenismuziek die mijn gedachten verpest, fleur ik plots
helemaal op. Ik zit al ruim in de laatste kilometer. Vijf of zeshonderd meter,
meer is het niet. Nice!
Is dat nou een Winterswijker
vlak voor me? Ja verrek, dat is er één. Winterswijkers en Duitsers werken bij
mij net als een rode lap op een stier. Zonder me te bedenken zet ik mijn sprint
in. Ik moet en zal hem verslaan. Desnoods duw ik hem tegen een dranghek vlak
voor de finish. (Dit dacht ik overigens alleen in het heetst van de strijd)
Maar zonder hem een duw te hoeven geven, passeer ik net iets eerder dan Tom
Baak, mijn rivaal uit Winterswijk , de finish.
Helemaal kapot, maar zeer tevreden
laat ik mij op de grond zakken. Ik heb eigenlijk geen meter lekker gelopen,
maar een tijd van 18.26 min. mag er zijn bij deze omstandigheden. De afterparty
bij Café Stegers was ’s avonds, in tegenstelling tot mijn wedstrijd, wel heerlijk ontspannend. Maar omwille de privacy
van enkele atleten, en die van mezelf, doe ik over de afterparty geen
uitspraken.
Prachtig hoe je dit omschreven hebt,een belevenis op zich.
BeantwoordenVerwijderenDank Erwin, vooral voor wat betreft de laatste zin......
BeantwoordenVerwijderenHaha. Prachtige omschrijving! Ik had hetzelfde gevoel op de 10 dat je denkt van....waar ben ik in hemelsnaam aan begonnen!? Enne....iemand zien kotsen over het muurtje bij de kerk is ook nooit grappig...
BeantwoordenVerwijderenEn natuurlijk weer een podiumplek!!
BeantwoordenVerwijderen