zondag 10 september 2017

De ‘levende hel’ van de triatlon

De ‘levende hel’ van de triatlon
Steeds meer sporters geven zich over aan de triatlon, een loodzware beproeving voor het menselijk lichaam. Onderzoekers proberen in kaart te brengen hoeveel pijn een sporter kan lijden, fysiek en mentaal.

Maike van Leeuwen

„De triatlon heeft vier onderdelen: zwemmen, fietsen, lopen - en het mentale.” Triatleet Marijn de Jonge legt meteen de vinger op de zere plek. Bijna vier kilometer zwemmen, 180 kilometer fietsen - en dan nog een hele marathon van ruim 42 kilometer. Fysiek en mentaal bijna niet te vatten, zo zwaar. Toch een poging: met profs, recreanten, onderzoekers en de bondsarts. Profs bij de mannen doen zo’n acht uur over een hele triatlon, vrouwen negen uur. Uren waarin je vooral één gedachte moet mijden, zegt oud-triatleet Chris Brands. „Er is altijd een escape: uitstappen.” De drievoudig Nederlands kampioen is betrokken bij een onderzoek van de VU in Amsterdam naar het mentale aspect van de triatlon. „Er is nooit echt onderzoek naar gedaan, terwijl het juist een heel belangrijk onderdeel is. Negen uur je ballen eraf draaien, zie dan nog maar eens positief te blijven.”

Dit weekeinde is de triatlon opnieuw actueel, als in Rotterdam de World Triathlon wordt gehouden. Maar daarbij gaat het om de olympische afstand, een kwart van de hele triatlon. Vana Hutter, bewegingswetenschapper en sportpsycholoog, begeleidt als docent van de VU masterstudent Mirre van Duin bij het onderzoek naar het verband tussen mentale tegenslag en fysieke prestatie. „We weten dat topsporters beter dan ‘de normale sterveling’ pijn kunnen hanteren. Welke strategieën ze daarvoor gebruiken en wat de relatie is tot pijn en prestatie, daar weten we heel weinig van.” En dus stond Hutter vorig weekeinde met een onderzoeksteam aan de finish in Almere triatleten op te wachten die net klaar waren met hun wedstrijd voor het Europees kampioenschap. Het beeld aan die finishlijn is precies wat je verwacht van een plek waar atleten - vertrokken rond zonsopgang - een urenlange race volbrengen. Niet zelden storten mensen in, of moeten overgeven. Sommige worden in een rolstoel worden afgevoerd.

Een van die triatleten die per rolstoel verder vervoerd moest worden, was Marijn de Jonge. Eenmaal zittend in de stoel schoot de kramp er in, van bil tot teen. Gestraft door de jury had hij vijf minuten in kou en regen stil moeten staan omdat hij te dicht achter iemand zou hebben gefietst. En stayeren, zoals dat in de triatlon heet, is verboden. „Vooraf bedenk je allerlei scenario’s om rekening mee te houden”, zegt De Jonge. „Zodat je bij een tegenslag een plan hebt hoe je daarmee moet omgaan.” Maar het gaat niet altijd volgens plan. En als het dan tegenzit tijdens een wedstrijd van zoveel uren, word je weleens labiel, zegt De Jonge. „Als het goed gaat voel je de pijn eigenlijk niet. Gaat het slecht, dan kom je om in zelfmedelijden. En toch, het is maar pijn.” 

Nog meer gehavend was Jacob Veenstra. Na zeventig kilometer, tweeënhalf uur op de fiets, ging hij hard onderuit. Zijn rechterkant lag open, van boven tot onder. „Toen ik viel dacht ik: het is voorbij. Marijn fietste voorbij en keek verschrikt. Ik stond eigenlijk direct op, en heb twee minuten stilgestaan om een afweging te maken.” Veenstra kon door, vond hij zelf, stapte weer op en ging verder met een kapot stuur en lichaam vol schaafwonden. Onderweg maakte hij een plan. Met zijn vrouw, die bij de wisselpost stond waar fietsen weggezet worden en atleten hardlopend hun race vervolgen, zou hij bespreken of doorgaan wel verstandig was. „Toen ik daar aankwam deed ze wat ze altijd doet: fiets aanpakken, eten en gelletjes geven.” Go, go, go riep ze en dat was de bevestiging die Veenstra nodig had om echt door te gaan. Met nog een hele marathon voor de boeg. Een bijzondere relatie met pijn, noemt Veenstra het. „Het is niet te vergelijken met de pijn van een bokser die een klap krijgt of een sprinter die alles geeft in een paar honderd meter. Je moet goed tegen constante pijn kunnen en dat vraagt om mentale kracht.”

Guido Vroemen, sportarts bij de Nederlandse Triathlon Bond (NTB), beaamt de grote rol van het mentale aspect. „Hoe langer een wedstrijd duurt, hoe lager de intensiteit en hoe belangrijker de mentale factor.” Hoeveel pijn een triatlon doet, hangt af van hoeveel of weinig tegenslagen je hebt, stellen de triatleten. „Op een schaal van nul tot honderd, toch wel 95. Als het goed gaat kun je die pijn naast je neer leggen”, zegt oud-triatleet Chris Brands.

Het begint al bij het zwemmen. De competitieve deelnemers gaan hard van start. De meesten kunnen goed fietsen en lopen, maar zwemtechniek blijft achter, dat maakt het zwaarder. De overgang van het water naar de fiets is goed te doen, vindt Brands. Na de grens van honderd kilometer fietsen komt er weer een klap. „Ook al heb je dan geen wind tegen, zo voelt iedere trap die je maakt. Dan is het weer schakelen naar lopen, even op gang komen. Na 25 kilometer wordt het living hell. Vanaf dan is het op karakter, doorzetten.” Om die pijn te kunnen doorstaan en een wedstrijd af te maken, moet je dus mentaal sterk zijn. In staat om door te zetten. De Jonge en Veenstra hanteren daarvoor dezelfde tactiek, net als Yvonne van Vlerken die in Almere Europees en Nederlands kampioen werd en een baanrecord liep. Niet denken in lange afstanden, maar alles in behapbare stukjes opdelen. „Opknippen en aftellen is de truc. Dat kan een volgende waterpost zijn of het volgende rondje. Steeds een stukje vooruit.” Zo hield Veenstra zichzelf op de been om zelfs na zijn valpartij de triatlon te volbrengen. Continu speelde hij met de vraag of uitstappen beter was. „Steeds kon ik die vraag met ‘nee’ beantwoorden. Ik doe deze sport al dertien jaar en ben nog nooit uitgestapt. Nu ook niet.”

Om een halve of hele triatlon te volbrengen, zijn veel trainingsuren nodig. Daarmee is niet alleen voor de race zelf veel doorzettingsvermogen nodig, maar ook in de voorbereiding. Profs stoppen er veel tijd in - zeker 25 uur en 35 uur in een piekweek - maar ook recreanten zijn soms wel rond de twintig uur per week bezig. Esther van Duijnhoven (46) en Marjan van Galen (44) bijvoorbeeld. Ze doen het voor de lol, om fit te blijven en zichzelf uit te dagen. Maar als je er veel uren in stopt, wil je er ook iets voor terug. „Als ik dan 7,5 uur doe over een halve, ben ik niet tevreden”, vertelt Van Duijnhoven. De twee vrouwen zien er alweer fris uit, maar de benen zijn wel ‘aan gort’. Tot de finish doet het pijn, daarna zakt het weg. „Net een bevalling”, grapt Van Galen.

Eenmaal over de finish begint het herstel. Het is een aanslag op het lichaam, maar een mens kan het prima hebben, zegt onderzoekster Hutter. „Je ziet ze kotsend over de streep komen. Ze kunnen bijna geen stap meer zetten. Vijf minuten later, gaat het vaak alweer een stuk beter.” De een gooit de schoenen letterlijk in de hoek, anderen pakken al vrij snel trainingen weer op. Lopen is niet te doen in de eerste week. Sowieso het meest belastende onderdeel, zegt sportarts Vroemen. Rustig wat zwemmen en fietsen kan al wel. De Jonge geeft training en doet alweer wat oefeningen voor. „Verder leef ik al drie dagen op bier en pizza.” Ook Veenstra is trainer, maar doet nog even helemaal niks, hij moet fysiek en mentaal nog bijkomen. „Straks begin ik wel weer. Het is nu einde seizoen, dus dan ga ik lekker sporten, zonder specifiek doel. Als je dan een keertje niet gaat, dan maakt het niet zoveel uit.” Van Vlerken heeft over twee weken, eind september, alweer een race op de planning staan: de Ironman van Barcelona. (bron)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten