donderdag 21 juni 2018

Column: Erwin’s zin en onzin - deel 193

Op de trappen kan ik Lukas nog goed volgen
“Ik heb lekker mijn eigen tempo gelopen” 

“Oké, jullie lopen nog even een kilometertje naar beneden en dan komen jullie samen met de anderen terug naar boven.” Ik kon wel door de grond zakken toen ik dat hoorde. Het melkzuur spoot bijna letterlijk uit mijn oren. Mijn kuiten staan op het punt om uiteen te spatten als een dikke steenpuist. Zonder dat de anderen het zien houd ik mezelf in evenwicht middels een grote steen. Mijn benen trillen als rietjes onder mijn lichaam. Met een lijf dat ongehoorzaam tegensputtert onderga ik mijn lot en sjoks moedeloos met de groep terug naar beneden.

Het is donderdagmiddag. Ondanks de vele trainingen ben ik nog lekker fit. Ik beschik op deze warme middag over goede benen. De eerste kilometer gaat over glooiend terrein. Steile klimmetjes worden afgewisseld met goedlopende afdalingen. Dit word mijn training, daar ben ik zeker van. Ik besluit met de koploper mee te gaan. Gas erop! Helaas heb ik mij slecht laten informeren. De kilometers die komen gaan zijn blijkbaar loodzwaar en een ontspannen afdaling is er niet meer bij. De zon heeft vrijspel. Mijn medeloper – Lukas – heeft het plan om mij vandaag te slopen. Mijn koppigheid laat dit echter niet toe en ik blijf lafjes achter hem hangen, kopwerk doe ik vandaag niet. Na een klim van een kilometer, op een moeilijk te belopen zandpad, gaan we een bocht om. Mijn hoop op een vlak stuk is onbeschrijfelijk groot. Tot mijn schrik houdt de klim aan en is de top in de verste verte niet zichtbaar. Lukas heeft in de gaten dat ik op kraken sta. Hij zet een paar keer aan en na zijn derde poging breekt mijn verzet. Ik sta geparkeerd. Zo snel als mijn benen vollopen met lactaat, zo snel verdwijnt Lukas uit mijn zicht. Na drie kilometer klimmen zwalk ik als een uitgewrongen vaatdoek over de oplopende vlaktes. Als blijkt dat ik nog bijna vier kilometer moet stijgen (6 procent omhoog) zegeviert het zelfmedelijden. In de berm word ik gebiologeerd gevolgd door de verbaasde blikken van de wilde paarden en de koeien. Volgens mij lachen ze mij uit, rotbeesten!

Bij aankomst op de top wil ik eigenlijk gaan juichen en huilen van geluk. Ik verman me en geef Lukas natuurlijk niet de credits die hij verdient. “Ik heb lekker mijn eigen tempo gelopen, er komen deze week nog heel wat trainingen”, lieg ik zonder blikken of blozen. Heel stoer en met veel bravoure moedig ik iedereen aan die bezig is met zijn of haar laatste stuk. Dan verdwijnt mijn stoere gedrag als sneeuw voor de zon: “Oké, jullie lopen nog even een kilometertje naar beneden en dam komen jullie samen met de anderen terug naar boven.”

Bij terugkomst in het hotel ben ik, lachend als een boer met ontzettend veel kiespijn, direct naar mijn kamer gegaan. Ik heb het bad vol laten lopen en ben in het warme water met mijn duim in de mond in slaap gevallen.  
Lukas bereikt lachend de top terwijl ik geparkeerd sta

Geen opmerkingen:

Een reactie posten