Als je weet welke snelheid of hartslag bij jouw omslagpunt hoort, dan kun je daarop de intensiteit van je trainingen baseren |
In de volksmond met het
omslagpunt de intensiteit van je inspanning (bijvoorbeeld: hardlopen) waarop je
gaat ‘verzuren’ aangeduid. Het gaat dan om de hardloopsnelheid waarbij de benen
alsmaar zwaarder worden. Je kunt die inspanning niet heel lang volhouden, want
je spieren protesteren. Afhankelijk van hoe hoog de snelheid op dat moment is,
voelen je benen zwaar, worden ze pijnlijk en weigeren uiteindelijk dienst. Er
rest je dan niet veel anders dan een vertwijfelde uitroep: ‘Ik kan niet meer!’.
Om welke snelheid gaat het
dan? Dat is voor iedereen anders. Je moet bij het omslagpunt denken aan de
snelheid, waarmee je een 10 km wedstrijd zou kunnen lopen. De snelheid bij het
omslagpunt voor topatleten ligt ruim boven de 20 km/uur. Voor recreatieve
lopers zal die ergens tussen de 10 en de 15 km/uur liggen.
Het omslagpunt is in feite
gekoppeld aan processen die zich in de spier afspelen. Actieve spieren
produceren afvalstoffen, en zolang ze niet al te hard hoeven te werken, is dat
geen probleem. Het lichaam is goed in staat de afvalstoffen af te voeren en te
verwerken. Moeten je de spieren werken met een intensiteit boven het
omslagpunt, dan lukt dat niet meer. De afvalstoffen hopen zich op, en een deel
daarvan verstoort de werking van de spier. Dat merk je, doordat je beenspieren
niet meer doen wat je zou willen. In de trainingsleer is het omslagpunt een
belangrijk cijfer, omdat het gebruikt wordt om de optimale intensiteit van de
verschillende trainingen zoals de duurloop, de tempoloop en de intervaltraining
aan te geven.
Het omslagpunt – dat in feite
niet een punt, maar een gebied is – wordt normaliter uitgedrukt in snelheid of
in hartslag. (In de topsport werkt men soms met de concentratie van lactaat,
één van de afvalstoffen, in het bloed.) Zo kan iemands omslagpunt bijvoorbeeld
liggen bij een snelheid van 12,5 km per uur, of bij een hartslagfrequentie van
173 slagen per minuut. Waarbij opgemerkt dient te worden, dan twee lopers die
qua snelheid hetzelfde omslagpunt hebben, totaal verschillende waarden voor de
omslag-hartslag kunnen hebben.
Ben je nieuwsgierig naar jouw
omslagpunt? Je kunt die op verschillende manieren vinden of inschatten. Wil je
hem precies weten, dan kun je een inspanningstest laten doen, liefst op een
loopband met ademgas-analyse. Voordeel van zo’n test is dat het nóg een
belangrijke drempelwaarde oplevert, de aerobe drempel. Die speelt een grote rol
bij de bepaling van de optimale trainingssnelheid van met name langzame
duurtrainingen.
Je kunt de snelheid of je
hartslag nabij je omslagpunt ook inschatten door een 10 km wedstrijd te lopen,
in een vlak tempo. De gemiddelde hartslag en snelheid die je dan hebt, kun je
aanhouden als de waarden die passen bij jouw omslagpunt.
Als je weet welke snelheid of
hartslag bij jouw omslagpunt hoort, dan kun je daarop de intensiteit van je
trainingen baseren. Loop verreweg het grootste deel van je trainingstijd met
een snelheid die ruim onder het omslagpunt ligt, en slechts een gering deel
(gemiddeld niet meer dan 5 procent, tot een maximum van 20%) met een
intensiteit daarboven. Loop je bijvoorbeeld gemiddeld 30 km in de week, dan zou
je niet meer dan 1,5 km tot 6 km sneller moeten lopen dan het omslagpunt. Het
is echter niet zo dat je ontzettend hard moet lopen als je boven het omslagpunt
traint. De meeste van die ‘snelle’ trainingskilometers loop je met een snelheid
die net iets hoger is dan die waarmee je een 10 km wedstrijd zou lopen. Slechts
af en toe zul je volle bak gaan. Het gros van de wekelijkse trainingskilometers
(in dit voorbeeld: 24 km tot 18,5 km) loop je dus relatief langzaam. (bron)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten